-
1 Post
〈v.; Post, Posten〉♦voorbeelden:1 etwas durch die, mit der, per Post schicken • iets per, over de post sturen2 auf die, zur Post gehen • naar de post, het postkantoor gaan3 elektronische Post • e-mail, elektronische postseine Post erledigen • zijn correspondentie afhandelenmit gleicher Post • per separate post, separaatmit wendender Post • per omgaande -
2 seine Post erledigen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский